Jan van Aken – De ommegang

De ommegang

Wat als je jezelf zou kunnen aanleren om álles, maar dan ook werkelijk álles wat je leest te onthouden? Een interessante, hoewel misschien niet meer zo urgente vraag. Tegenwoordig heeft immers vrijwel iedereen een klein apparaatje in zijn broekzak, waarin alle kennis ooit vergaard 24 uur per dag beschikbaar is. Wie heeft er met een van wifi-netwerken vergeven aardbol nog zoiets ouderwets als een geheugen nodig?

De hoofdpersoon van De ommegang, de zevende roman van Jan van Aken, lukt het daadwerkelijk om iedere tijdens zijn leven gelezen zin woordelijk te onthouden. Als kennis macht is, zou je denken, moet deze Isidoor welhaast een van de machtigste personen van zijn tijd zijn.  Zijn tijd, dat is de late 14e en de vroege 15e eeuw, waarin het nog een ruime zeshonderd jaar wachten was op de eerste smartphone. Meer dan 600 pagina’s lang mag de lezer zich verbazen over wat Isidoor allemaal kan met zijn gave, maar vooral ook over wat hij er uiteindelijk niet mee doet.

Dat laatste is uiteindelijk een zegen voor de lezer. Van Aken vond het gelukkig niet zo interessant om van zijn hoofdpersoon een platte hedonist te maken die zijn kennis louter inzet voor vluchtige geneugten. Waarmee niet gezegd is dat hij zich daarin niet onderdompelt. Integendeel, net als iedere Middeleeuwer drinkt hij zich bij tijd en wijle ongans aan bier en wijn en ook van de vleselijke lusten onthoudt hij zich niet, in de meeste gevallen met dank aan een keur aan dames van lichte zeden.

Die drank en die vrouwen weerhouden hem er niet van om de halve wereld rond te zwerven, iets wat wel meer hoofdpersonen in Van Aken-romans gedaan hebben. Isidoor begint als vondeling in Noord-Engeland om vervolgens via Parijs, Bologna, Turkije en Oezbekistan zelfs helemaal in China te belanden, het land waar ‘Polo’ ooit ook heen reisde. Na al die omzwervingen komt hij uiteindelijk terecht in het Zuid-Duitse Konstanz, precies in de periode dat daar het beroemde concilie plaatsvond.

Als je dat laatste leest denk je misschien dat deze roman bolstaat van de historische feiten over de genoemde periode, maar dat is gelukkig niet zo. Bij Van Aken dienen zijn de feiten altijd ondergeschikt aan het verhaal en dat is maar goed ook, want verhalen vertellend is hij op zijn best. Er zijn trouwens wel recensenten die dat irritant vinden, het af en toe strooien met historische feitjes, maar het ondertussen niet zo nauw nemen met hoe het écht zat. Ik zat er niet zo mee. Natuurlijk weet ik ook wel dat er in 1400 nog niet zoiets als Italië bestond en dat mensen het nog niet over Italianen hadden, maar als de hoofdpersoon in het cosmopolitische Konstanz een stamkroeg heeft met een Fransman, een Duitser en een Italiaan is het natuurlijk ook gewoon geestig om je voor te stellen dat stereotypen van alle tijden zijn (de Italianen zijn bijvoorbeeld modieus en houden van lekker eten).

Het op dit blog eerder beschreven Nobel streven van Frits van Oostrom ging over een Hollandse ridder die in ongeveer dezelfde tijd leefde als Isidoor uit De ommegang. Sterker nog, er is in Van Oostroms boek zelfs een behoorlijk grote rol weggelegd voor een man die aan het eind van Van Akens roman ook nog even opduikt als antagonist van de hoofdfiguur. Het gaat om de beroemde Parijse theoloog en academicus Jean de Gerson. Zelf had ik er geen enkele moeite mee om een figuur die ik historisch feitelijk en waarheidsgetrouw had leren kennen bij Van Oostrom over te plaatsen naar de goeddeels aan Van Akens fantasie ontsproten wereld.

Als laatste wil ik nog de rol noemen die architectuur in het boek speelt. Isidoor kiest er dan aanvankelijk wel voor om dokter te worden, maar dit doet hij alleen omdat hij denkt alleen daarmee zijn droom kan verwezenlijken om als architect grote kathedralen te bouwen. Er zitten heerlijke passages in dit boek waarin middeleeuwse bouwwerken een grote rol spelen. Van Aken laat zijn Isidoor met dezelfde verwonderde blik naar een kathedraal kijken als die wij zelf vandaag de dag nog hebben: hoe krégen ze het allemaal voor elkaar?

Isidoor kan het zelf ook amper bevatten, maar als hij voor het eerst met eigen ogen de kathedraal van Salisbury mag aanschouwen en zich zelfs even bemoeit met bouwwerkzaamheden aan de hoge toren kun je niet anders dan gniffelen om de scherpzinnigheid en betweterigheid waarmee hij dit doet. Van Akens hoofdfiguur ziet meteen dat de constructie van genoemde toren niet deugt en weet zeker dat die anders en beter had gekund. Ik kon niet anders dan even googelen op kathedraal van Salisbury om in elk geval plaatjes te bekijken en kwam er toen achter dat de stevigheid van de toren in kwestie inderdaad lange tijd problematisch is geweest. Het middeleeuwse bouwproces is niet dusdanig uitvoerig gedocumenteerd dat we precies weten hoe het allemaal in zijn werk ging, maar van Aken heeft in deze scene in Salisbury precies wat interessante elementen verwerkt waardoor je voelt dat je er toch echt even bij bent. Een tipje van de sluier: om zware blokken steen te kunnen hijsen lieten ze zeshonderd jaar geleden mannen in grote raderen rennen.

Als hij later in het boek in Samarkand (Oezbekistan) belandt, is Isidoor niet alleen getuige van een machtig bouwwerk – een moskee – maar mag hij deze voor de beroemde wrede heerser Timoer Lenk zelfs voltooien. Ook deze Bibi Khanun-moskee heb ik opgezocht en – verdomd als het niet waar is – ook deze moskee heeft te kampen gehad met bouwfouten en imperfecties. Het is dan ook nogal een complex proces in de architectuur, het bouwen van een perfecte koepelconstructie.

Conclusie van het verhaal: de boeken van Van Aken zijn een klein beetje leerzaam, maar vooral heel leuk. (Een beetje een laffe zin zin om deze boekbespreking af te sluiten, maar ik kan nog wel alinea’s lang doorgaan over dit boek, merk ik, en het moet ook een keer klaar zijn.)

Aanvulling: ik ontdekte zojuist nog dit prachtige stuk, geschreven door Jeroen Vullings en gepubliceerd in Vrij Nederland.

Het Spokenboek

spokenboek

Zie hier het lievelingsboek van mijn zoon (bijna 3). Al vanaf het moment dat hij in de bieb – hij kon amper praten – ‘spokenboek!’ uitriep en het dolblij mee naar huis nam is het aan, tussen het spokenboek en mijn zoon. ‘ Zoals het een goed prentenboek betaamd gaat het hier om de tekeningen en blijft de tekst tot een minimum beperkt. Op de eerste bladzijden staat nog ‘Midden in de nacht in mijn tuin’, op de hiernavolgende pagina’s ‘zag ik….’ en dan heb je het qua tekst wel gehad. Meer hoef je ook eigenlijk niet te weten, want het gaat om de verbeelding. Die moet de rest van het verhaal zelf in elkaar gaan zetten. En dat lukt dus zelfs bij kinderen van 1+ al. Ontelbare keren heeft mijn zoon ‘Spokenboek lezen!’ gezegd, sinds die liefde op het eerste gezicht in de bibliotheek.

Een goed prentenboek laat je iedere keer weer nieuwe dingen ontdekken en dat is bij het spokenboek niet anders. Zonder al te veel te verklappen: de spookjes hebben hier eigenlijk de functie die kaboutertjes vroeger hadden. Omdat ze zo klein zijn kun je als kind prima geloven dat ze, ondanks dat je ze nooit ziet, toch écht bestaan en net als kabouters zijn ze in de regel niet eng of gemeen, maar eerder schattig en lief. Behalve hun geringe postuur is er natuurlijk nog een verklaring voor het feit dat je ze nooit ziet: ze zijn alleen ’s nachts actief. Ik vind dat overigens een zeer realistische verklaring. Ik loop in het bos al jaren langs een dassenburcht, soms zichtbaar recentelijk aan alle kanten omgewoeld, maar een echte das heb ik in al die tijd nog nooit met eigen ogen waargenomen. Tot mijn grote spijt, overigens. Daarover in een ander stukje op dit blog hopelijk nog eens meer.

Wat ik zelf geniaal vind aan de in dit boek figurerende spookjes: het zijn eigenlijk net mensen. Ze zijn continu bezig met werken, in dit geval bouwen, terwijl ze eigenlijk niet precies weten waarom, hoe en wat, waarvoor, hoe lang etc. Weten wij ook eigenlijk allemaal niet, hoewel gelovigen ongetwijfeld anders zullen beweren. De spookjes zijn net een soort beschaving: eerst is er niks, dan zijn er wezens die van alles en nog wat doen en de wereld (‘mijn tuin’ uit de titel) radicaal veranderen en daarna wordt dit allemaal langzaam weer stelselmatig afgebroken. Niet dat de spookjes daarmee zitten; ze lijken er eerder in te berusten dat alles tegen het ochtendgloren weer zorgvuldig weggehaald moet zijn. Het is natuurlijk ook logisch dat ze dit doen. Als je je status als mythisch wezen wilt behouden kun je er maar beter voor zorgen dat de mensheid je bestaan zoveel mogelijk in twijfel trekt.

Wat ook opvalt aan prentenboeken voor kinderen: de tekenaars van deze boeken zoeken allemaal naar een eigen, unieke stijl en sommigen slagen daar zo wonderwel in dat je hun werk ook prima los van de kindercontext in een museum (in dit geval voor moderne kunst) zou kunnen exposeren. Als je googelt op Séverin Millet, de Franse geestelijke vader van het spokenboek, zie je meteen wat ik bedoel: deze man heeft veel meer in zijn mars dan alleen prentenboeken voor kinderen voortbrengen. Iemand anders die dat trouwens ook kan is de Finse Aino Maija Metsola.

Lang verhaal kort: zijn kinderprentenboeken alleen leuk voor kinderen? Absoluut niet!

NB Inmiddels hebben we net boek uiteraard aangeschaft, zodat we het niet meer uit de bieb hoeven te halen.

Boekbespreking: Frits van Oostrom – Nobel streven

Nobel Streven

Een tijdje geleden schreef ik al eens iets over een 17e-eeuwse ridder, tot op heden het best gelezen stuk van mijn blog trouwens. Het rare aan de titel van dat stuk is natuurlijk dat je de Gouden Eeuw niet direct met ridders associeert, maar eerder met begrippen als Republiek, Renaissance en VOC. Echte ridders, die waren er natuurlijk in de middeleeuwen en die periode eindigt volgens de meeste geschiedenisboeken in het jaar 1500 (of, zoals Van Dale vermeldt, in 1492, ongetwijfeld gekozen vanwege de ontdekking van het Amerikaanse continent in dat jaar).

Gelukkig verscheen nog niet zo lang geleden een mooi boek over zo’n echte, middeleeuwse ridder, te weten het door Frits van Oostrom geschreven Nobel Streven – Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode. Waar het bij adellijke figuren als Schelte van Aysma en Jan Six makkelijker was om erachter te wie ze zijn geweest en hoe hun levenswandel is verlopen – de 17e-eeuw is immers veel beter gedocumenteerd dan de eeuwen ervoor – is dat bij ridder Jan (ca 1372 – 1415) natuurlijk veel minder het geval. Hoewel….Van Oostrom heeft bij zijn onderzoek zoveel puzzelstukjes over Jan en de illustere (ooit misschien wel beroemdste) adellijke Hollandse familie Van Brederode weten op te duiken, dat zijn biografie misschien op dit moment wel de compleetste is van alle historische figuren die de Lage Landen rijk zijn.

Het is heel knap hoe Van Oostrom met de eigenlijk toch saaie overgeleverde stukken (akten, oorkondes, decreten, rekeningen, ‘bonnetjes’ etc.) uit de 14e en 15e eeuw toch dit prachtige – hier en daar zelfs spannende – boek heeft weten te maken. Dat is voor een deel te danken aan het belangrijkste niet-saaie stuk dat overgeleverd is: een (niet helemaal voltooid) boek dat ridder Jan zelf schreef in een klooster waar hij gedurende een aantal jaren van zijn veelbewogen leven verbleef. Dat boek heet Des coninx summe en hoe langer letterkundigen zich bezighouden met het Nederlands van de middeleeuwen, hoe meer ze het erover eens zijn dat in dit boek misschien wel het mooiste Middelnederlands staat dat ooit teruggevonden is.

Om erachter te komen hoe het kan dat een van de machtigste adellijke figuren uit de Lage Landen van circa 1400 een groot deel van zijn leven maar net het hoofd boven water kon houden moet je dit boek zelf lezen. Het laat zich niet in een kort blogje even uitleggen. Maar alle teruggevonden bronnen wijzen in elk geval op een bijna niet te bevatten gevarieerde levensloop waarin Jan het ene moment oorlog moest voeren tegen de Friezen, dan op bedevaart was naar zo’n beetje de verste uithoek (Ierland) van West-Europa, vervolgens het klooster inging om uiteindelijk te sterven op het slagveld van Azincourt.

Het feit dat het hier veel meer over feiten gaat dan over middeleeuwse fictie (zeg maar: de verzonnen verhalen, ridderromans e.d.) dan in de voorgaande Oostrom-boeken Stemmen op schrift en Wereld in woorden, maakte dit voor mij wel iets taaiere kost, maar aan het einde van het boek wil je toch eigenlijk niets liever dan zelf een bezoekje brengen aan een van de beroemdste ruïnes die ons land rijk is: de Ruïne van Brederode in Santpoort. Misschien dat je er al eens bent geweest, maar als kasteelliefhebber schaam ik me bijna voor het feit dat dat voor mij niet geldt. Hmm, ik pak mijn agenda er maar eens bij!

ruinevanbrederode-300x205

‘Heb je al een vriendin?’

Ik ging met twee collega’s en twee leerlingen (vanwege de tentamenweek regende het in de aanloop naar deze dag afzegging van zo’n beetje de gehele leesclub) naar Rotterdam voor de uitreiking van de enige echte literaire scholierenprijs van Nederland. Over zo’n dag valt veel te zeggen, maar niet dat ie saai is. Dat is op zich begrijpelijk, als je bedenkt wat voor volk er allemaal aanwezig is: pubers (rare wezens), docenten (minstens zo raar als pubers) en schrijvers (raardere wezens bestaan bijna niet). Daar kan ik sinds gisteren nog wel een categorie aan toevoegen: presentatoren. De presentator van de dag was een – mij eerlijk gezegd onbekende – vrouw met ogenschijnlijk veel media-ervaring en een passie voor boeken en literatuur. 40+, niet onaantrekkelijk, gekleed in een strakke rode jurk en beschikkend over een groot arsenaal aan kwinkslagen, komische terzijdes en andere gevatte opmerkingen. Allemaal prima, maar je kunt soms te ver gaan.

Aanvankelijk had ze zelf niet door dat ze bij het grote interview met de drie genomineerde schrijvers (eigenlijk 2 + 1 redacteur, de derde schrijver was geopereerd en had laatstgenoemde als vertegenwoordiger naar de uitreiking gestuurd) in de grote zaal alleen vrouwelijke scholieren op het podium had laten komen om vragen te stellen. Jammer, want het hele literaire wereldje lijkt al zo beheerst te worden door met name vrouwelijke schrijvers en lezers. Voor een leesclub op een middelbare school geldt dat al helemaal. Maar hier waren nou juist drie mannelijke schrijvers genomineerd voor de prijs. Toen alsnog een over-enthousiaste mannelijke leerling zichzelf op het podium uitnodigde besefte de vrouw in het rood pas hoe fijn het was dat er dan toch een jongen tussen al die meiden zou zitten om de drie schrijfheren een goede vraag te stellen.

En toen gebeurde het. Om een of andere onnaspeurbare reden vond mevrouw de presentator het nodig om de jongen bij het bestijgen van het podium de vraag ‘heb je een vriendin?’ te stellen. Om er vervolgens nog achteraan te mompelen tegen het publiek dat het ‘toch een knappe jongen is?’ Als het hier een mannelijke presentator betrof die dergelijke dingen tegen en over een middelbare scholiere had gezegd was de zaal te klein geweest, maar blijkbaar vond de lady in red dat zo’n opmerking in omgekeerde richting moest kunnen. Of ben ik zo verpest door een soort moderne puritanisme dat ik van zo’n gebeurtenis schrik?

Overigens was dit het winnende boek:

rivieren

Griet op de Beeck

Griet op de Beeck - gezien de feiten

Arme Griet op de Beeck. Word je jarenlang op handen gedragen door boekenminnend Nederland, sabelt de kwaliteitspers je boekenweekgeschenk genadeloos neer. Arjan Peters sluit zijn recensie van Gezien de feiten zelfs af met de zin ‘Griet had beter niks kunnen doen’. Pijnlijker kan het voor een schrijver niet worden, denk ik. Zelf laat ik me door zure stukjes niet graag weerhouden en ik ben dan ook voornemens om Gezien de feiten zo onbevooroordeeld mogelijk te gaan lezen.

De komende twee weken mag ik bij een stuk of vijftig havo-eindexamenkandidaten weer het mondeling literatuur afnemen. Een paar zullen misschien op de hoogte zijn van de boekenweek en een enkeling weet heel misschien zelfs dat het geschenk van dit jaar door een bekende Vlaamse schrijfster geschreven is, maar dat ook maar iemand een regel van een recensie gelezen zal hebben betwijfel ik ten zeerste. Het maakt ook niet zoveel uit: het kost de jeugd al zoveel moeite om een heel boek te lezen, laat staan dat ze beseffen dat er mensen zijn die zich druk maken over de literaire kwaliteit ervan. En juist die laatste gedachte maakt dat ik denk dat men er eigenlijk maar mee moet stoppen, negatieve boekrecensies schrijven. Misschien moet ik Arjan Peters eens uitnodigen om bij een paar van die mondelinge examens te komen zitten, dan piept ie daarna vast wel anders.

Remco Campert

Remco Campert heeft gisteren aan zijn uitgeverij laten weten dat hij stopt met schrijven. De beste man is 88 jaar oud en ik moet bekennen dat ik dacht dat hij nog eens in het harnas zou sterven, zittende achter zijn schrijfmachine. De laatste jaren lazen we thuis trouw zijn poëziestukje in de weekendbijlage van de Volkrant. Voor mij als Neerlandicus wellicht niet opvallend, maar mijn vrouw zegt steevast dat ze poëzie niet snapt en er niks mee heeft. Ik vond het dus buitengewoon knap dat deze oude man haar iedere week zo wist te boeien met de meest uiteenlopende, vaak ingewikkelde gedichten. Wat mij zelf iedere keer weer opviel in de toon en de stijl van de stukjes? In de eerste plaats hoe fris het allemaal nog op mij als lezer overkwam. Nergens had ik het gevoel dat ik de schrijfsels van iemand aan het lezen was die de voeling met de tijdgeest en de bijbehorende taal al lang kwijt was. En ten ten tweede dat je altijd weer merkte dat hij nergens zijn neus voor ophaalde, zich nergens te goed voor voelde; iets wat literatoren (niet altijd ten onrechte) vaak verweten wordt. Iedereen met een hart voor poëzie verdiende het in zijn optiek om gehoord te worden, iedereen die in zijn leven ook maar iets aan de edele dichtkunst had bijgedragen kon op zijn sympathie rekenen. Toch knap, voor een somberman.