Edward van de Vendel en Wisse Beets

Ze hebben waarschijnlijk nog nooit samen in één blogje gestaan, maar voor alles moet een eerste keer zijn.

Hierbij dank ik zowel Edward van de Vendel als Wisse Beets uit de grond van mijn hart, omdat zij mij de afgelopen jaren zoveel taalplezier hebben bezorgd. Van de Vendel als de fantastische vertaler van de Waanzinnige Boomhut-serie (én zijn eigen meesterlijke dichtbundel Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt én de vertaling van de kortgeleden door ons ontdekte serie over De verschrikkelijke meneer Gom) en Beets als het meesterbrein achter het Woordgraptogram, dat iedere maandag achterop de V-bijlage van de Volkskrant staat en dat ik, als het even meezit, iedere week probeer te maken. De ene keer met meer succes dan de andere; dat dan weer wel.

Hulde aan Edward en Wisse!

Jonathan Franzen – Kruispunt

Mijn frustratie
Eerst wil ik even een kleine persoonlijke frustratie met je delen. Toen ik een paar jaar geleden met dit blog begon, had ik geen helder beeld van waar ik het precies voor zou gebruiken. Een van de dingen die ik sowieso wel wilde doen was af en toe wat schrijven over boeken en literatuur. Helaas zie ik nu, terugscrollend door alle posts, dat dat laatste maar mondjesmaat gelukt is.

Aan mijn leeshonger heeft het niet gelegen. Er staan inmiddels bijna vijftig boeken op mijn e-reader, die ik niet lang voor het opstarten van mijn blog kocht. Het is een mix van fictie en non-fictie, zowel Engels- als Nederlandstalig, en er zitten amper boeken bij waarvan ik achteraf spijt had dat ik ze las. Naast e-boeken las ik af en toe ook nog ouderwetse papieren boeken. Waarom lukte het me dan maar in een paar gevallen om mijn voornemen om mijn leeservaringen te delen in daden om te zetten? Ik kan eigenlijk maar één plausibele verklaring vinden: de literatuur ligt me te na aan het hart om er zomaar iets over op te schrijven. Als ik het doe, moet ik het ook goéd doen, en omdat ik meestal betwijfel of dat laatste me daadwerkelijk gaat lukken, gooi ik vroegtijdig dan maar het bijltje erbij neer. In de meeste gevallen dan.

Zo verging het me de afgelopen weken ook weer met Jonathan Franzens laatste roman, Kruispunt (‘Crossroads’ in het Engels) geheten. Na aanschaf las ik het in nog geen twee weken uit, wat meteen een groot compliment is aan de schrijver van het boek. Op de een of andere manier schrijft hij altijd zó dat je zijn boeken gewoonweg niet weg kúnt leggen. Maar daar kom ik later op terug. Nadat ik het uit had was ik nog een tijdje helemaal vol van het boek. Ik moest en zou er een blogje over schrijven. Maar wat moest er dan allemaal in? 1001 gedachten gingen door mijn hoofd, maar toen na een week of twee die gedachtenbrij nog geen enkele substantiële vorm had aangenomen, verzandden al mijn eerdere voornemens. Enfin, het zij zo. Nu ik de pen alsnog heb opgepakt, ga ik dit klusje klaren ook!

Het boek
Na twee van zijn eerdere, eigenlijk bekendste romans (De Correcties en Vrijheid) in het Nederlands gelezen te hebben (die twee boeken waren uitstekend vertaald), wilde ik dit keer Franzen eens in zijn eigen taal, het Engels, tot me nemen. Dat was in het begin wel even wennen. Normaal gaat het lezen van Engels mij goed af, maar Franzen heeft een enorme woordenschat, waardoor ik niet zelden in het duister tastte bij het zoeken naar een juiste vertaling voor bepaalde woorden. Desalniettemin hoefde ik mijn verlies niet te nemen door terug te krabbelen naar de Nederlandse vertaling. Mijn e-reader biedt immers de mogelijkheid om woorden aan te klikken en op te zoeken in een (helaas wel enigszins gebrekkig) woordenboek Engels-Nederlands. Uiteindelijk ging het wennen om dit te doen en haalde het geenszins het tempo uit het lezen. Zolang je het leuk vindt om af en toe uitgedaagd te worden door woorden die je normaal gesproken zelf niet zou gebruiken, hoeft het geenszins een belemmering bij het lezen te zijn. Overigens zeg ik dit ook altijd tegen mijn leerlingen, maar is er nog nooit een geweest die er positief (‘Inderdaad meester, vreemde woorden zijn echt jottum!’) op reageerde.

Het was even geleden dat ik De Correcties en Vrijheid las, maar toen ik eenmaal aan Kruispunt begon, wist ik meteen weer wat ik zo goed vond aan die twee eerdere romans van Franzen. Het is een combinatie van meeslepende, tot in detail uitgewerkte hoofdpersonages en het feit dat al hun tekortkomingen je tegelijkertijd als lezer irriteren én intrigeren. Bij De Correcties komt dan altijd de passage weer boven waarin de beklagenswaardige Chip, tot over zijn oren in de schulden, besluit om in een chique winkel een bijna tachtig dollar kostende zalm te stelen door – en dit is het meest hilarische – deze in zijn broek de winkel uit te smokkelen. Als ik aan Vrijheid denk, denk ik aan het personage Walter, en dan met name een van zijn vele eigenzinnigheden: als vogelliefhebber heeft hij een hekel aan katten en kattenbezitters. Om zijn afkeer te rechtvaardigheden weet hij telkens de meest nauwkeurige cijfers op te dissen waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten jaarlijks alleen al een gigantisch aantal vogels het loodje legt door toedoen van huiskatten. In de tijd dat ik Vrijheid las werd ik vogelliefhebber en, je raadt het al, iedere keer als het nemen van een kat sindsdien in mijn huishouden maar ter sprake kwam wuifde ik dit plan weg met de Walter-kaart: ‘Zo’n vogelmoordmachine in huis nemen? Dat nooit!’ Overigens lijk ik, het web afstruinend, niet de enige die door dit element uit Franzens vierde roman geraakt werd.

Kruispunt in een notendop
Kruispunt gaat zoals gezegd verder waar Franzen in zijn eerdere romans gebleven was: angstaanjagend realistische personages die je als lezer met al hun (on-)hebbelijkheden meeslepen in hun queeste om gewoon een zo goed mogelijk mens te zijn en het leven zo goed mogelijk te ondergaan en te aanvaarden. Thematisch is alles ook heel vertrouwd. Weer is er een gezin dat centraal staat en maakt Franzen gebruik van een meervoudig perspectief om zoveel mogelijk personages aan bod te laten komen.

De moeilijkste vraag die je naar aanleiding van deze roman zou kunnen stellen is misschien wel: ‘Wat is het mooiste, best tot z’n recht komende personage?’ Ik kan namelijk niet kiezen. Neem nou alleen al de pater familias, Russ Hildebrandt. In het begin van het verhaal maak je kennis met hem, een dominee in een slaperig voorstadje van Chicago, New Prospect geheten. Hij zit middenin zijn midlife crisis en heeft een nogal cliché-crush op een jonge moeder (tevens kersverse weduwe) die onlangs heeft aangegeven zich als vrijwilliger te willen inzetten voor zijn kerk. Er moet op een zeker moment in zijn recente leven iets zijn gebeurd waarvoor hij zich vreselijk schaamt, maar als lezer heb je nog geen flauw benul wat dat precies is. Zijn schaamte en zijn midlife-kalverliefde maken hem voor de lezer meteen innemend, en Franzen doet er nog wat details bij om het charme-offensief compleet te maken. Zo is er het leidmotief van de schapenwollen jas. Russ heeft die al jaren niet meer aangehad maar besluit het kledingstuk, ingegeven door zijn verliefdheid, ineens weer aan te trekken. Franzen maakt Russ’ ingemak hierbij zo invoelbaar dat je als lezer meteen denkt: ‘Trek maar weer uit, dat ding!’

Stap voor stap wordt de lezer vervolgens Russ’ hele gezin in gesleurd, en de andere leden zijn, zoals ik hierboven al aangaf, minstens zo intrigerend en kleurrijk als hij. Oudste zoon Clem lijkt aanvankelijk de niets-aan-de-hand (want weliswaar niet populair op school, maar wel slim, sympathiek en eigenzinnig) oudste broer, maar oh, oh, wat blijkt Franzen je een eindje verderop ineens om de tuin geleid te hebben, wanneer hij beschrijft hoe het deze jongen als eerstejaars aan een naburige universiteit vergaat. Zijn iets jongere zus en soulmate Rebecca, het enige meisje in het gezin, lijkt evenals haar broer een zonnige toekomst tegemoet te gaan, maar ze verschilt op twee cruciale punten van haar broer Clem: ze is mega-populair op school, maar maakt zich wel om de haverklap zorgen over haar oppervlakkigheid (niet geheel onterecht, zo kun je als lezer wel oordelen). Dan zijn daar nog het derde kind (de briljante, eigenwijze, maar o zo verslavingsgevoelige Perry), de langzaam ontsporende moeder van het gezin (Marion) en het vierde kind, een jongen die Judson heet en over wie je het minste te weten komt, temeer daar hij als enige van het gezelschap geen stem krijgt van de schrijver.

Het gaf mij meteen te denken of binnen de autobiografische wereld van Jonathan Franzen (hij komt zelf uit een middelgroot gezin met drie kinderen) hij zelf misschien wel het meest verwant is aan dit Judson-personage. Qua tijd zou dit in elk geval aardig kloppen. Het verhaal speelt zich af eind 1971, begin 1972 en in het echte leven zal Franzen toen ongeveer dezelfde leeftijd hebben gehad als de benjamin van het gezin Hildebrandt in Kruispunt.

Het knapst aan Franzens schrijfstijl is misschien wel hoe hij met het begrip tijd omgaat en hoe hij door hiermee te spelen de spanning opvoert. Binnen de perspectiefwisselingen kom je via flash-backs van alles te weten over het recente verleden, maar tegelijkertijd werken de personages toe naar twee zinderende apotheoses. De eerste valt samen met de laatste dag voor Kerstmis 1971, de tweede met de laatste dagen voor Pasen 1972. Hoe vaak de schrijver ook uitweidt, nergens vergeet je als lezer dat op de achtergrond een zekere dreiging sluimert, en dat er een moment gaat komen dat alle spannende verhaallijntjes op een (voor de personages misschien wel verschrikkelijke) climax zullen uitlopen.

Wat mij op de uiteindelijk hamvraag van dit stuk brengt: zijn de personages en hun wederwaardigheden net zo interessant als de zalm-stelende Chip in De Correcties en de katten-hatende vogel-liefhebbende Walter in Vrijheid? Absoluut! Ik durf zelfs te zeggen dat bij ieder gezinslid (op de jonge Judson na) wel iets te ontdekken is wat je lang na het lezen van de roman nog zal bijblijven.

Één ding mag daarom niet onvermeld blijven. In tegenstelling tot zijn eerdere romans lijkt Franzen (las ik ergens in een interview) bij Kruispunt de deur open te houden naar een mogelijk vervolgdeel of zelfs mogelijke vervolgdelen. Laten we het hopen, want het einde van Kruispunt voelt, in tegenstelling tot de eindes van De Correcties en Vrijheid, allerminst als een punt achter het verhaal.

Trump en de Bourgondiërs

Het is woensdag 6 januari 2021. Door een vervelende knieblessure en een of ander virus ben ik al dagen aan huis gekluisterd. De pijnlijke knie zorgt voor nachten met weinig slaap (de zoektocht naar een lichaamshouding zonder pijn eindigt steevast met de conclusie dat die houding niet bestaat) en voor het eerst sinds jaren slaap ik weer eens met een mobiele telefoon naast mijn bed.

Daar blijkt in de Kobo-app godzijdank nog een luisterboek beschikbaar te zijn, ooit in een opwelling aangeschaft, maar nooit beluisterd. Wanneer zou ik daar ook aan toe moeten komen, in een leven met een drukke baan, een gezin en een hobby (muziekmaken) die je hoofd al uren per week van een koptelefoon voorziet?

Het boek in kwestie is een van de best verkopende geschiedenisboeken van de afgelopen jaren, het lijvige (811 pagina’s!) De Bourgondiërs van de Vlaming Bart van der Loo. Dit is niet de plek om de premisse van het boek (Nederland/België/de Lage Landen hebben hun bestaand voor een groot deel te danken aan De Bourgondiërs) uit te leggen, maar dat De Bourgondiërs een prachtig, in eigentijdse taal verwoorde samenballing van +- 1400 jaar West-Europese geschiedenis is, zou voor liefhebbers moeten volstaan om het te lezen.

Terug naar die bewuste woensdag 6 januari. Terwijl ik met mijn hoofd nog middenin de periode 1350-1450 zit (de hoogtijdagen van het Bourgondische rijk, waarin drie opeenvolgende hertogen, Filips de Stoute, Jan zonder Vrees en Filips de Goede de dienst uitmaken), zie ik in de loop van de avond zich op mijn televisiescherm iets voltrekken wat alleen maar gezien kan worden als een geschiedenisboek in de maak.

Aan de roerige jaren rond 1400 worden in De Bourgondiërs terecht hele hoofdstukken gewijd. In die jaren had dit deel van Europa aan de lopende band te maken met hoog oplopende spanningen tussen enerzijds stedelingen en anderzijds de machthebbers naar wie die stedelingen eigenlijk zouden moeten luisteren. Niet zelden werd deze spanning bewust aangewakkerd door andere, rivaliserende machthebbers. Van der Loo trekt een prachtig lijntje van de opstand van Vlaamse steden die bekend staat als de Slag bij Westrozebeke in 1382 naar de bestorming van de Bastille in Parijs in 1789.

En van laatstgenoemde gebeurtenis (boos volk bestormt belangrijk overheidsgebouw) is het natuurlijk maar een zeer kleine stap naar de bestorming van het Capitool in Washington, een gebeurtenis die nú al een eigen wikipediapagina heeft gekregen. Zou de auteur zelf daar al iets interessants over te melden hebben? Nieuwsgierig tik ik ‘Bart van der Loo bestorming capitool’ in in de zoekmachine. Helaas, het levert geen noemenswaardige resultaten op.

Beste schrijvers: David Mitchell – Utopia Avenue


Misschien is het je ontgaan, maar afgelopen zomer bracht de beste Engelstalige schrijver van de afgelopen twintig jaar, David Mitchell, weer eens een boek uit. Het prachtige Utopia Avenue volgt maar liefst 576 pagina’s lang de ‘beste 60’s rockband waar je nog nooit van gehoord hebt’: Utopia Avenue. Je voelt bij het lezen ervan aan alles: de schrijver van dit boek is behalve een fantastische schrijver een zeer gepassioneerd muziekliefhebber.

De tijd waarin de roman zich afspeelt is zeer specifiek: de jaren 1967 en 1968. Het zijn jaren die de schrijver zelf niet meegemaakt heeft, of het moet in de baarmoeder zijn geweest: hij is geboren op 12 januari 1969. En toch weet hij alle details van die tijd – of het nu gaat om liedjes, artiesten, kleding, plaatsen in bekende grote wereldsteden, sferen – zó precies te beschrijven, dat het lijkt dat je er als lezer zelf bij bent.

Boven alles is Utopia Avenue een boek over de vreugde van samen musiceren, over de magie van het lied: waar komt het vandaan, hoe ontstaat het, hoe verandert het van iets ultra-persoonlijks in het hoofd van de liedjesschrijver in iets wat hele volksstammen in hun ziel verankerd hebben en op elk gewenst moment kunnen meeneuriën, -zingen of -blèren? Hoe kan het dat een lied iedere keer dat het uitgevoerd wordt voor een publiek anders is, een eigen leven en een eigen ziel lijkt te hebben, zélfs voor de maker en uitvoerder ervan? Ik had tot nu nooit eerder een boek gelezen waarin de schrijver (en dat zeg ik als iemand die al +- 45 jaar gitaarspeelt en gedurende 25 jaar deel uitmaakte van talloze bandjes), het gevoel van het samen muziek bedenken en uitvoeren, zó goed weet over te brengen.

Als je geen Engelstalige boeken leest, heb je nog niet de kans gehad om van deze fantastische roman te genieten; Utopia Avenue verschijnt namelijk pas op 29 september in het Nederlands. Houd je van fantasierijke boeken en/of ben je een muziekliefhebber? Doe jezelf dan een lol en zorg ervoor dat je die datum met dikke letters in je agenda zet.

Boekbespreking: De Pop

Al een paar jaar lag er een dikke pil klaar in onze boekenkast. Een dikke pil met de simpele, doch welluidende titel De Pop. Ok, 926 lijkt wat veel, maar daar krijg je dan wel een boek met een simpele, doch welluidende titel voor en een prachtige kaft-illustratie:

de pop

Waarom besloot ik na meer dan drie jaar ineens toch om dit boek ter hand te nemen? Daar was een reis naar Polen voor nodig. Door omstandigheden zou ik voor het eerst in mijn leven naar dit indrukwekkend grote Oost-Europese land reizen voor een stedentrip met gids en toen ik dit te horen kreeg, ging ergens ver weg in mijn bovenkamer heel zwak een klein lampje branden, begeleid door een zacht fluisterend stemmetje: ‘De Pop! De Pop! De Pop!’

Wat is nou een mooiere gelegenheid om de Grote Poolse Roman te lezen dan tijdens een zesdaagse trip naar Polen? Nou, misschien een twee en een halve maand durende trip naar Polen! Want zoveel tijd had ik er uiteindelijk voor nodig om alle 926 pagina’s door te komen. Maar het was het waard!

Waar gaat hij dan over, die Grote Poolse Roman, geschreven door Bolesław Prus, uitgegeven in 1890? Over de geleidelijke, maar daardoor niet minder pijnlijke transitie van de macht van de oude adel naar die van de nieuwe rijken. We konden daar de afgelopen jaren al meer over lezen in Geert Maks prachtige De levens van Jan Six. Maar De Pop gaat ook over pure, onversneden 19e eeuwse romantiek met een grote R. De Pop bevat, net als z’n Nederlandse evenknie Max Havelaar, een licht komisch karakter in de persoon van de sympathieke oude winkelbediende Ignacy Rzecki, wiens heerlijke nostalgische Napoleon-verlangens tot de lezer komen in wonderbaarlijk tijdloos aandoende dagboekfragmenten. Je ziet hem zo voor je, als ie tegen je ‘praat’.\

Maar het hart van het boek is toch de ongrijpbare Stanisław (Staś, of Stach voor intimi) Wokulski, een personage zo barstensvol tegenstrijdigheden dat de lezer er bij tijd en wijle moedeloos van wordt. Maar toch lees je door. Waarom? Omdat Wokulski en de andere personages stuk voor stuk echte mensen worden voor je, zo echt dat je soms denkt dat ze je bijna aanraken door het papier (ok, papier was hier meestal E-reader; ik ga echt niet zo’n dikke pil meenemen op een backpackvakantie).

Aan ene kant is Wokulski een man die overloopt van levenslust. Hij is slim, had eigenlijk de wetenschap in willen gaan om uitvindingen te doen (het vliegtuig!), maar eindigt via een ongelukkig huwelijk en de uiteindelijke dood van zijn echtgenote als eigenaar van een winkel in zogenaamde galanterieën (een soort luxe winkel van Sinkel). Aan het begin van de roman lezen we via het dagboek van de oude klerk Rzecki dat Wokulski na een korte periode van reizen naar het buitenland is teruggekeerd als een zeer rijk en succesvol zakenman. Maar waarom wil deze passionele man van de wetenschap rijk en succesvol zijn? Inderdaad, hoe kan het ook anders in een verhaal uit de Romantiek, door de hartstochtelijke liefde voor een al even ongrijpbaar personage als hij zelf: de beeldschone, adellijke Izabela Łęcka.

Aangezien dit een roman is in de stijl van de Grote Russen (lees: vuistdikke pillen met gigantische hoeveelheden goed uitgewerkte personages) zou ik het boek tekortdoen als ik zou beweren dat de charme ervan zich beperkt tot bovengenoemde personages.

Weer gewoon

‘En nu kunnen we weer gewoon naar huis gaan,’ riep Nella Della.
‘En naar school!’ riep Johannes. ‘Ik wil best weer naar school.’
‘En naar het zwembad en we kunnen weer gewoon spelen op straat, en we hoeven niet meer bang te zijn voor de mensen en nooit meer weg te kruipen!’

Uit Annie M.G. Schmidts Wiplala (1957)

Mensheidje, mensheidje toch!

Ik ben nu geloof ik al een jaar of vijftien fan van de kunstenaar-satiricus Gummbah. Ik vond ooit bij een ex-vriendin een van zijn cartoon-boekjes, nam het mee naar de wc en kwam er na vele onbedaarlijke schaterlachbuien pas weer vanaf. Inmiddels bezit ik zelf enkele van zijn boeken en boekjes, waarvan het geniale Net niet verschenen boeken denk ik mijn favoriet is.

Mijn wederhelft is iets minder fan, maar haar gevoel voor humor is ver genoeg ontwikkeld om gezamenlijk van de briljante cartoons te kunnen genieten. Het Gummbah-idioom zit inmiddels zo in onze systemen verankerd dat we soms – bij de aanblik van alles wat lelijk is in het leven (mensen, dieren, meubels, dingen, gebouwen, situaties, taferelen) – elkaar maar hoeven aan te kijken om vast stellen: ‘Inderdaad: Gummbah.’

Bij het lezen van de krant moest ik vanochtend even aan een van zijn cartoons denken. Iemand zit op een stoel in zijn woonkamer het boek Mein Kampf te lezen en zegt: ‘Adolfje, Adolfje toch.’ Bij een artikel over het afkalven van gigantische gletsjers op Antarctica (daar is ie dan eindelijk weer eens, de naam van mijn blog) en het supersnel stijgen van de zeespiegel, dacht ik aan een mogelijke Gummbah-cartoon. Een man met een baard (lees: God) zit op een stoel in de hemel en kijkt naar de aarde. Hij schudt bedenkelijk het hoofd en zegt: ‘Mensheidje, mensheidje toch!’

Kerstvakantie

En dan is het ineens kerstvakantie en mag je zomaar even een dagje de stad in. Wat doe je dan met die onverwachte weelde? Heel veel twijfelen, zeker als je net bezig bent in Nooit meer te druk, het bekende zelfhulpboek van Tony Crabbe. Die schrijft dat je zoveel mogelijk moet voorkomen dat je constant aan het werk bent.

Maar ja, wat als je nou juist in de vakantie nog een belangrijke deadline hebt en je heel blij bent als je op de eerste dag even helemaal weg kan, zodat je dan al even je tanden kan zetten in het werk dat toch ergens in die twee-weken-durende ‘zee van vrijheid’ af moet? Dan probeer je zo goed en kwaad als het gaat maar eens wat Crabbe-wijsheden met elkaar te combineren. Dus wél een boek mee, zodat je ergens op een rustig plekje lekker uren kan lezen en de tijd vergeten, maar toch ook maar die laptop (sorry, Tony!) in de rugzak, omdat ieder café tegenwoordig wifi heeft, en het ook wel lekker is om dat eerder genoemde beginnetje aan het deadlinewerk vast te maken. Daartegenover kan dan weer het – na een kwartier tobben bij de kassa (sorry, Tony, het moést gewoon weer beredeneerd, betwijfeld en afgewogen worden!) – gekochte bioscoopkaartje gesteld worden, dat straks anderhalf uur niet werken (maar daarmee helaas niet gegarandeerd anderhalf uur lang niet aan werk denken) zal opleveren.

Sorry voor dit vre-se-lijk saaie 2018-blogje, maar wat vakantie mij dus ook oplevert: zin om te bloggen én tegelijkertijd de lichte stress van ‘dus-nu-moet-er-iedere-dag-wel-een-blogje-vanaf-kunnen’.

Mocht ik na vandaag bovengenoemde streven nog hebben, dan is de kop er in elk geval af!

De film in kwestie is trouwens Bohemian Rhapsody; alle andere films die draaiden hadden iets melodramatisch in het verhaal en hoewel het verhaal over de rockband Queen en zijn inmiddels overleden frontman dat ongetwijfeld ook heeft, kun je bij niets zo lekker wegdromen als bij muziek.

 

nooitmeertedruk

bohemian rhapsody film