Tijdens het hardlopen vanmorgen vroeg moest ik ineens denken aan Het Straatje van Vermeer. En dat terwijl ik door lommerrijke voorstedelijke lanen ren die in de verste verte niet doen denken aan het beroemde schilderij.
In een van die nette lommerrijke lanen zag ik echter op een stoep een gigantische berg rose-witte blaadjes van een magnoliaboom liggen (die zie ik de laatste tijd ineens overal trouwens….). Ik dacht: goh, wat val je in dit netjes aangeharkte landje toch op als je even je eigen straatje niet hebt schoongeveegd. En voor je het weet probeer je je te bedenken welke andere uitdrukkingen het Nederlands nog heeft met het woord straatje erin en eigenlijk kwam ik maar op één echt goede: iets is precies in mijn straatje. Geen idee of mensen die nog gebruiken trouwens. En ja, omdat de uitdrukkingen in mijn hoofd toch wat dun gezaaid bleken dwaalde ik af naar het beroemde Straatje van Vermeer.
Net als heel veel mensen heb ik op een bepaald moment in mijn leven een soort 17e eeuw-fetish opgelopen. Die werd destijds aangewakkerd door dit boek dat ik voor mijn studie Nederlands moest lezen en ik weet nog dat ik in die tijd in iedere oude binnenstad uren moest blijven zoeken naar het perfecte 17e-eeuwse pandje met het perfecte trapgeveltje. En de ironie wil natuurlijk: dat pandje bestaat helemaal niet. En toch kom je er soms een tegen dat in elk geval in de buurt komt. Zo ook het huis op Het Straatje. Wat je daarop ziet komt onmiskenbaar overeen met alles wat je over de 17e eeuw in je hoofd hebt, maar ook juist op subtiele punten weer niet.
Allereerst is het trapgeveltje net even anders dan de meeste trapgevels, maar als ik er langer naar kijk is dat eigenlijk niet eens wat het schilderij zo bevreemdend en betoverend maakt. Wat Het Straatje voor mij zo bijzonder maakt is eigenlijk juist het romantische van de voorstelling, het nostalgische, het imperfecte, het schots en scheve, de witte verf onderaan de gevel die nogal rommelig is aangebracht, de scheuren die je tussen de bakstenen ziet, de scheve muurankers. In het schilderij is niet de glorie en perfectie van de Gouden Eeuw vastgelegd, maar juist een vergankelijkheid waarvan Vermeer kennelijk toen al begreep dat die inherent is aan iedere willekeurige tijd waarin we leven.
’t Lijkt trouwens wel een keurig geveegd straatje, dat dan weer wel.