Het is de ochtend van eerste kerstdag en het weer is goed genoeg (fris – maar niet té fris – en droog) voor een hardlooptochtje in de omgeving van het schoonouderlijk huis. Halverwege het kleine rondje kom ik langs een Anton Pieck-achtige kasteelruïne en een prachtige nieuwe houten brug over de rivier. Ik hoop op een langsscherend ijsvogeltje, wellicht tegen beter weten in. Alsof hij me wakker wil schudden uit mijn droom (‘vergeet het maar mannetje!’) is het de groene specht die vanuit de hoge boom zijn eerste, keiharde kluklukluklukluk van de dag laat horen. Ook goedemorgen.
Een paar mensen groeten me tijdens mijn rondje. Als ze net als ik ‘hallo’ zeggen is er niks aan de hand, maar iedere groet met een een ‘g’ erin zet onze verschillen op scherp. Mijn ‘g’ zal nooit zo overtuigend zacht worden dat ik ze zou kunnen doen geloven dat ik een van hen ben of ook maar kan worden. En misschien klinkt mijn ‘hallo’ daar ook wel veel te randstedelijk voor, trouwens.
Thuis komt de geur van warme broodjes me tegemoet en zingt Michael Stipe vanuit de onderste regionen in de Top 2000 een liedje over een rivier:
The privileged and weary eyes
Of river poet search naivete
Pick up here and chase the ride
The river empties to the tide
All of this is coming your way